Het zuiden van Australië is geen alledaagse bestemming voor duikers. Toch herbergen deze koele wateren een schat aan zeedieren, waaronder de Australische zeeleeuw en de bizar ogende zeedraakjes.
Nu het aantal zeeleeuwen weer flink is gegroeid, zijn ook hun vijanden behoorlijk talrijk: de witte haai en de koperhaai. Oppassen dus…!

Tekst en foto: Dos Winkel

Per e-mail krijg ik het verzoek of ik in Brisbane en Melbourne een aantal ­cursussen orthopedische geneeskunde wil geven. De opwinding over deze uitnodiging wordt niet veroorzaakt door de gedachte aan een verre reis, maar wel doordat ik altijd mijn werk probeer te combineren met interessante duikmogelijkheden…

Naar het zuiden
Nu is het bingo! Australië staat al heel lang op mijn verlanglijst, en dan niet het overbekende en zonder twijfel prachtige Great Barrier Reef. Mij trekken de geheimzinnige plantenriffen in het zuiden van dit uitgestrekte continent.
Mijn beslissing is snel genomen; na de cursus in Melbourne huur ik een motorhome om over de wereldberoemde Great Ocean Road naar Adelaide te rijden. Van daar ga ik verder naar het zuiden, naar het Fleurieu Schiereiland. Hier kan ik bij Cape Jervis met de veerboot de Backstairs Passage oversteken naar Kangaroo Island. Daar wil ik drie weken duiken om daarna door te gaan naar Tasmanië. In totaal trek ik zeven weken uit voor deze unieke reis door het zuiden van Australië.

The Road
Melbourne ligt aan de Port Phillip Bay, een vrijwel cirkelvormige baai met een kleine inlaat die The Rip wordt genoemd en de verbinding vormt met de open zee. Dit is waar de Great Ocean Road begint. Deze bijzondere weg werd na de Eerste Wereldoorlog aangelegd door soldaten die waren teruggekeerd van de slagvelden, ter nagedachtenis aan alle gesneuvelden. Het heeft even geduurd voordat ‘The Road’, zoals de Aussies hem noemen, klaar was. Op 26 ­november 1932 kon hij officieel geopend worden.
The Road is uniek! Prachtige regenwouden, schitterende vergezichten en de Twaalf ­Apostelen… Deze schitterende door de wind en de zee gebeeldhouwde rotsformaties staan vlak voor de kust in zee. Je kunt ze vanaf een uitkijkpunt bewonderen, maar ze zijn nog veel indrukwekkender als je bij Gibson Steps de steile trappen afdaalt en de reuzen vanaf het brede witte strand ziet.
Ik besluit hier in het Port Campbell National Park te overnachten om zo de verschillende lichtsituaties in het dagnachtritme van de ­apostelen te kunnen fotograferen. De kleuren veranderen aan het eind van de dag in zacht amethist om uiteindelijk via dieporanje in de duisternis te verdwijnen. In de vroege ochtend is alle kleur verdwenen en zijn ze in een ­licht transparante mistdeken gehuld.

Anderen lezen ook:  Duiken op de Um El Faroud in Malta

Klein eiland
Bij Cape Jervis aangekomen steek ik met de veerboot de Backstairs Passage over naar ­Kangaroo Island. Hier heb ik afgesproken met Jim Thiselton, de enige duikschooleigenaar op het eiland (Kangaroo Island Diving Safaris). Hij zal de komende drie weken mijn duikgids zijn.
De eerste paar dagen besteed ik aan het ­verkennen van dit ‘kleine’ eiland. Klein in de ogen van de Aussies, want het is nog altijd zo’n 155 kilometer lang en circa 55 kilometer breed. De natuur is overweldigend: ongeveer de helft van het eiland is nooit ontgonnen en heeft dus nog altijd de oorspronkelijke vegetatie en fauna. Hiervan is zo’n dertig procent beschermd in de vorm van National Park of Conservation Park.
Het eiland is een paradijs voor vogelliefhebbers. De Australische pelikaan is voor mij zonder ­twijfel de mooiste van alle pelikaansoorten. Vaak zit ik na het duiken een paar uur op het strand of op de rotsen en bijna altijd nadert een aantal van deze vogels me tot op enkele meters ­afstand.

De diepte in
Mijn hart wordt echter gestolen door de Australische zeeleeuw (Neophoca cinerea), de meest zeldzame van alle zeehonden en -leeuwen. Zijn prachtige vel en olie waren zeer geliefd, waardoor het dier in de negentiende eeuw vrijwel uitgestorven was. Alleen op Kangaroo Islands leefden er nog enkelen. Gelukkig ging de overheid over tot beschermen en zo ontstond in 1972 Seal Bay Conservation Park.
Eerst observeer ik gedurende een hele dag de zeeleeuwen op het strand van Seal Bay, waar de Chief Ranger Mel Berris mij vergezelt. Zij vertelt met veel enthousiasme dat hier ongeveer zeshonderd zeeleeuwen leven die eigenlijk altijd in de buurt zijn, omdat de dieren niet migreren. Tot vijftig kilometer uit de kust gaan ze op zoek naar inktvis, octopus, vis en schaaldieren. ­Hiervoor duiken ze tot enorme dieptes. De vrouwtjes gaan tot 175 meter diep en de ­mannetjes bereiken zelfs de 275 meter. ­Meestal blijven ze twee tot drie dagen op zee en rusten ze gedurende die tijd niet of nauwelijks. Onderzoek heeft aangetoond dat zij tijdens één voedsel­trip tot wel duizend keer kunnen duiken. Zelfs voor een zeeleeuw is dit behoorlijk uitputtend, vandaar de hierop volgende welverdiende rust op het strand.
Gevaar
Na drie dagen aan land ga ik eindelijk zelf onder water. Jim Thiselton heeft zijn boot, een ­catamaran, in een zelf gegraven lagune liggen. De comfortabele boot is uitstekend geschikt voor duikers en biedt alle comfort.
Eenmaal onder water in mijn één centimeter dikke pak ben ik totaal verrast door de helderheid. In het veertien graden ‘warme’ water heb ik een zicht van wel dertig meter! Hier vind je geen tropische koraalriffen, maar plantenriffen en volgens Jim hebben wetenschappers al meer dan tweeduizend soorten kunnen ­onderscheiden. Ik waan me in het paradijs! Helemaal als ik ­tijdens mijn eerste duik een grijsbruine snuit met lange snorharen tegen mijn masker gedrukt krijg. Een jonge zeeleeuw beschouwt mij als zijn maatje en maakt de meest onmogelijke capriolen boven, onder, links en rechts van mij. Als er dan ook nog een tweede ­speelkameraadje komt, weet ik dat ik alert moet zijn. Waar jonge zeeleeuwen zijn, loert ook het gevaar. Nu de mens de zeeleeuw beschermt, zijn er alleen nog zijn natuurlijke vijanden, waaronder de witte haai en de koperhaai.
Feilloos weet Jim de ongelofelijk goed gecamoufleerde, op drijvend zeewier lijkende Leafy Sea Dragons (Phycodurus eques), in het Nederlands bladzeedraakjes, te vinden. Het is niet gemakkelijk deze dieren te fotograferen. Het duurt gemiddeld zo’n 15 tot 20 minuten voordat ze aan mij gewend zijn en me toestaan foto’s te maken zonder hun hoofd weg te draaien. Vooral de ongeveer veertig centimeter grote mannetjes zijn fascinerend, omdat zij bevruchte eitjes op hun buik ‘geplakt’ hebben. De embryo’s zijn zelfs in de eitjes te herkennen. Deze ­zeedraakjes behoren tot de familie van de zeepaardjes en de zeenaalden, de Syngnathidae.
De Weedy Sea Dragon of het wierzeedraakje, (Phyllopteryx taeniolatus) is hier ook endemisch. Dit dier wordt even groot als zijn familielid het bladzeedraakje, maar heeft veel minder ­bladvormige aanhangsels. Het is kennelijk de tijd van het jaar (december, het begin van de zomer), want ook deze mannetjes dragen ­bevruchte eitjes.

Anderen lezen ook:  Strijd om de Karko

Australische tulpen
Vlakbij het grotje Snug Cove vind ik een soort veerster die zich als zee-egel vermomt, de ­Southern Featherstar (Ptilometra macronema). In de grot zelf leeft een veelkleurige cluster van verschillende vissen, waaronder de knalrode Bigscale Bullseye (Pempheris multiradiata), de blauwe paardenhoefvijlvis en een hele school zilverroze Swallowtails (Centroberyx lineatus).
Tussen de vele soorten wier staat plotseling een soort bloeiende tulp. Het blijkt een zakpijp te zijn die de Australiërs Little Sea-tulip (Pyura gibbosa) noemen.
Het is ook nog oppassen geblazen voor de piepkleine blauwgeringde ­octopus, waarvan de beet dodelijk is. Volkomen onzichtbaar leven ze tussen de planten op het rif. Eveneens tussen de ­planten verscholen loert een familielid van de schorpioenvissen, de Common Gurnard Perch (Neosebastes scorpaenoides).
Tijdens een van de weinige nachtduiken (te ­riskant in verband met de haaien) vind ik nog een typische nachtvis, de Bright Redfish (­Centroberyx gerrardi), herkenbaar aan zijn grote ogen.

Dit artikel is gepubliceerd in Duiken 10/2006